Wie plagieert doet het verkeerd
De eindexamens zijn volle gang. Om te voorkomen dat hij daar met een flinke achterstand aan zou moeten beginnen vroeg een 6VWO-leerling van een school in Den Haag om de versnelde behandeling van zijn beroep tegen de toekenning van het cijfer 1 voor een betoog. Dat had hij geschreven als onderdeel van schoolexamen voor het vak Nederlands. Achteraf bleek hij ongeveer 60% van zijn betoog letterlijk uit in totaal vier krantenberichten gehaald te hebben. Natuurlijk rees meteen het vermoeden dat hij tijdens het examen van een smartphone of -watch gebruik had gemaakt, maar dat was achteraf niet te bewijzen. De examinator en – later – de commissie van beroep voor de eindexamens waren van mening dat de leerling zich in ieder geval óók aan plagiaat schuldig gemaakt door op geen enkele manier te laten blijken dat meer dan de helft van het betoog uit letterlijke citaten bestond.
De leerling stelde dat hij van tevoren kon vermoeden over welk onderwerp hij een betoog mocht schrijven. Hij zou daarom teksten uit krantenberichten letterlijk uit zijn hoofd hebben geleerd. De school had in het examenreglement niet expliciet opgenomen dat plagiaat verboden was en ook niet welke sanctie daar dan op zou moeten staan. Hij stapte daarom naar de rechter en vroeg om een versnelde behandeling. Die kreeg hij, maar verder kreeg hij bij de bestuursrechter geen poot aan de grond. In plaats daarvan nam de rechter in de uitspraak van 10 mei 2023 van A tot Z het verweer van de commissie van beroep – inmiddels bijgestaan door Willem Lindeboom van ons kantoor – over:
er is geen scherp onderscheid tussen de begrippen onregelmatigheid, plagiaat en fraude
de leerling heeft zich schuldig gemaakt aan plagiaat
zeker ook nu vast staat dat hem is geleerd om niet zonder bronvermelding andermans informatie te gebruiken
het cijfer 1 is gebruikelijk bij plagiaat, het is bovendien de lichtst mogelijke sanctie en deze straf is niet onevenredig nu de leerling gewoon kan slagen
(als klap op de vuurpijl:) de rechter deelt de twijfel van de commissie of de leerling niet gewoon gebruik heeft gemaakt van zijn smartphone.
Het ging hier overigens om een uitspraak van de commissie van beroep voor de eindexamens. Op grond van artikel 2.63 WVO neemt die in het openbaar onderwijs een beslissing in administratief beroep. Als de leerling het met die beslissing niet eens is kan/moet hij daarna meteen door naar de bestuursrechter. Het bestuur van de school valt er dus tussenuit. In het bijzonder onderwijs treft de commissie van beroep voor de eindexamens op grond van artikel 2.64 WVO een “voorziening”. Als de leerling het daar niet mee eens is kan hij niet naar de bestuursrechter, maar zal hij het bij de civiele rechter moeten proberen.
Hebt u vragen over examens? Neem dan contact met ons op!